Warme lunch’
Dat is toch altijd even schrikken wanneer er op de badkamerdeur geklopt wordt, als je er onder de douche neerbuigende gedachten op nahoud over je schoonfamilie. Hetzelfde gastgezin dat jou voorziet van het neerstortende verkwikkende water dat je weer doet opleven. Het geklop hield aan. ‘ Zal je net zien dat er ééntje achter de deur een drukje staat op te houden,’ dacht ik. Maar het viel mee. “ Biep, schiet je een beetje op? Ma is bijna klaar met koken en we gaan straks eten.” (Ik wist niet dat ik al zo lang onder de douche stond dat er in de keuken al wat gaargebraden werd.) “ Hoe bedoel je, koken?”antwoorde ik. De Noordeling gaf me nog een uurtje voor mijn kapsel en het opverven van m’n snoetje, daarna werd er warm gegeten. Toen nog nooit eerder gedaan in mijn leven, een warme prak nuttigen bij daglicht. Eerlijk gezegd was ik er niet kapot van, van dit plan. Maar goed, je past je aan en draait het water uit.
In de keuken waren de ruiten beslagen. Aafke stond er de runderlappen te draaien en de piepers te prikken met dezelfde vleesvork. Terwijl ik stippen dagcreme verdeelde over m’n gezicht, maakten we zo een praatje. “ Lekker geslapen?” Lekker geslapen. “ Mooi weer buiten, niet?” Mooi weer buiten. “Ruikt lekker, dat vlees; uien in de jus?” Uien in de jus. “Abortus?” Aafke keek even opzij, maar gaf geen antwoord. Ze prikte vervolgens (hoe toepasselijk) de boontjes die allemaal nog ongaar waren. De avond ervoor had ik op de eiken wandkast in de voorkamer een metalen speldje zien liggen. Een broche van zilver in de vorm van een opgerolde foetus. Leuk om op je bloesje te prikken bij feestelijke gelegenheden. Voordat ik het die avond van de kast pakte, had het m’n aandacht gegrepen. Er was immers niet veel glans te bekennen in dit huis. Toen ik eenmaal de broche bekeek, zonk de moed hardop vragen hierover te willen stellen in mijn schoenen. Het leek me dan ook beter om nu de conversatie in de keuken ook maar te staken, de vrouw had het al moeilijk genoeg. Dus pakte ik de bezemsteel met het B.B-geruite tafelzijl en begon maar eens met tafeldekken. Drie treefjes voor de aardappelen, de groenten en het vlees. De groene, glazen borden en het bestek.
Wederom werd er begonnen met een gebed, dit keer rond dampende pannen en de geur van draadjesvlees en kruidnagelen. De Noorderling sloeg zijn handpalmen weer tegenelkaar als één of andere heiligverklaarde capucijn, waarvoor ik hem onder de tafel door even een klein schopje tegen zijn scheenbeen gaf. Zijn ogen schoten open, eventjes. Toch sloot hij ze weer. ‘Volgende keer harder trappen,’ dacht ik, terwijl ik naar buiten keek. Het moest buiten heerlijk zijn. De zon scheen en de winter liep op z’n einde. In het kale bloementuintje van Aafke stonden al pollen sneeuwklokjes uit te bloeien en de knoppen van de bomen en de struiken werden al bol en roodbruin.
We aten. Het viel me erg mee, dat warme eten op de dag, want het smaakte me prima. Zij aten zonder mes. Zelf at ik met mes en vork. Onder de ogen van Henderik schoof ik geprakte aardappel met mijn mes op de vork. Hij keek naar mij alsof ik met stokjes at. Nadat er twee maal was opgeschept en de borden weer leger werden, begon er een oorverdovend geschraap. Alsof God zelf de bliksem in zou laten slaan, als er nog een kruimel achter zou blijven op de borden. Wat een toestand. Na het schrapen werd er een aanslag gepleegd op mijn realiteitszin doordat Harko, Aafke en Henderik de borden opnamen en deze begonnen af te likken als huisdieren. Harko zat aan de kop van de tafel, recht tegenover mij. Door het glas van zijn groene bord zag ik zijn vervormde gezicht en gleed zijn tong over het bord als een lustige reuzenslak. Een soort aquariumstaren voor gevorderden. Als ik toen mijn spierballen had laten rollen en m’n kleren zou hebben afgeworpen, zou ik in de ogen van Harko op een Hulk met borstjes hebben geleken. Je dagdroomt wat af.
Alle bordschraap- en lik inspanningen waren goed voor één ding; Oók de vla moest in hetzelfde bord zonder dat de waarneming van vanille bedorven zou worden door de smaak van jus-resten. Met de schrik nog in mijn lijf , die ik zorgvuldig verborg uit fatsoen, vroeg ik om een schaaltje voor de vanillevla van de Noorderling en van mijzelf . Zo geruisloos mogelijk schepte ik de vla vanuit het schaaltje mijn mond in, en merkte dat ik ernstig behoefte kreeg aan frisse buitenlucht.
Het werd hoog tijd voor een wandelingetje.